pagina 58

Bij Fausto kwamen veel mensen over de vloer.
Carlo en zijn vrouw Rita, de buren, kinderen,
mensen die dingen kwamen lenen of brengen.
De bijnaam van Fausto luidde: gazza.
Italiaans voor: ekster. Hij bezat rekken
vol bakjes en laatjes met onderdelen.
Pallen en nokken, pluggen en flenzen,
weerstanden, koolborstels, wat al niet meer?
Als Fausto Bincoletto 's morgens eksters zag,
(volgens hem zag je eksters zelden alleen)
was dat een voorteken dat het wel eens
een fijne dag zou kunnen worden.
Later op de dag beloofden ze mooie dromen.



Ze vroegen Henk naar zijn afkomst. Dan
moest hij even draaiorgel opzoeken maar
hij kende het Engelse woord ervoor niet.
Met gebaren werd duidelijk dat het om
een organino of organetto di Barberia ging.
Maar dan più grande, zoals hij weer opzocht.
In het groot, niet zo'n buikorgeltje. Op wielen,
ze moeten achter de auto gehangen worden.
Zijn vader zat ooit in een toneelkollektief
dat 'Proloog' heette. Ze beelden altijd
de 'kapitalistenkliek' uit als een dikke man
met een sigaar en dollartekens in de ogen,
een dolgedraaide generaal, een gelikte
monseigneur, een gezonnebrilde geheime
dienst man et cetera, die zonodig de onderwereld
zouden gebruiken om hun positie te handhaven.
En dat zijn vader daarmee geplaagd werd.
Dat nam toch niemand serieus... een slechte
karikatuur was dat. En dat nu allemaal al te
waar bleek... hier in Italië. "Ik stond erbij en
ik keek ernaar" zong Henk in gedachten.